In het gebied waar nu Het Nationale Park De Hoge Veluwe ligt, zwierven tienduizend jaar geleden al mensen rond. Zij verzamelden vruchten, ze visten en ze jaagden. Die manier van leven veranderde niets aan het landschap. Dat bleef precies zoals het was.
In de middeleeuwen veranderde dat. Mensen vestigden zich op één plaats. Vlak bij hun huis wilden ze vee laten grazen en groenten verbouwen. Bos moest wijken voor landbouw en door het afplaggen van heide ontstonden er grote kale plekken. Het losse zand ging stuiven en de wind maakte de plekken steeds groter. Zo ontstonden er uitgestrekte stuifzanden.
In de negentiende eeuw werd er weer bos aangeplant om ervoor te zorgen dat de begroeiing zich kon herstellen. Meer dan de helft van het Park bestaat nu weer uit bos. Heidevelden, parken, vennen en stuifzandvlaktes vullen de rest.