Nieuws van boswachter Henk Ruseler: november

Woensdag 27 oktober 2021

Wanneer ik tussen het rooien van mijn aardappels door even naar binnen loop, landt een roodborst rap op de handgreep van de aardappelvork. Een strategische plek voor deze noorderling, trefzeker duikt hij naar de grond en doet zich tegoed aan bodemdiertjes die door mijn gewroet zijn blootgelegd. Was zijn territorium dit voorjaar in het prachtige Vigelandpark in Oslo? Of dichterbij, langs een beekje te midden van het UNESCO Biosfeerreservaat Spreewald in Brandenburg? Joost mag het weten.

Mijn tuin is voorlopig een toevluchtsoord waar de roodborst iets van zijn gading kan vinden; met helder parelende zang in de ochtend en avond laat het mannetje of vrouwtje weten mijn landje te hebben geclaimd. Fanatiek bij het bestendigen van hun territorium zingen beide sexen van de roodborst.

Het gezang van de roodborst en de nachtelijke roep van de bosuil zijn langzamerhand de enige dierengeluiden in het veld. Het burlen van de bronstige edelherten en het geluid van rammende moeflonmannen is verstomd. Toch wordt het nog niet helemaal stil, want in deze maand en de daaropvolgende maanden is er nog één van onze grote hoefdieren die met zijn paartijd begint: het wilde zwijn.

De “rauschzeit”, zoals onze oosterburen de paartijd van wilde zwijnen noemen, is van november tot in januari. En rauzen, dat doen ze in de zwijnengemeenschap, want er wordt gevochten of hun leven er vanaf hangt. De solitair levende keilers zoeken in de paartijd de familiegroepen, bestaande uit meerdere zeugen en jongen, op. De hoogst in de hiërarchie staande zeug is niet alleen de matriarch in de familie, maar zorgt zelfs voor een synchronisatie van bronstig worden van de overige zeugen. Er vallen dus meerdere dames te winnen voor de strijdende keilers. Aanvankelijk wordt er eerst geïmponeerd maar wanneer dit niet leidt tot de aftocht van één van de mannetjes, komt het tot een heftige strijd. Hierbij worden de vlijmscherpe slagtanden ingezet, met kracht slaan ze richting de flanken en buik. Ondanks de centimeters dikke pantserschilden van bindweefsel die keilers langs de flanken bezitten, ontstaan hierdoor toch geregeld heftig bloedende verwondingen, soms met de dood tot gevolg. De overwinnaar paart met de vrouwtjes. Tijdens de paring omcirkelt hij de zeug, port haar onbeheerst en vaak ruw met de snuit en maakt karakteristieke geluiden om haar in de juiste stemming te brengen.

Tekening: Jac. Planta 

Dat die paartijd van wilde zwijnen niet zachtzinnig verloopt is vaak in de avond- en nachtelijke uren te horen. Ik herinner mij nog goed, de eerste keer dat ik dit bloedstollend geschreeuw hoorde. Als puber – ik had in die tijd meer oog voor de Veluwse bossen dan disco’s in mijn woonplaats Vlaardingen – struinde ik jaarrond en zoveel als ik kon in de bossen van het toenmalige Staats Wildreservaat. Op die bewuste novemberavond liep ik terug naar het huis van een bevriende jachtopzichter, toen niet ver van mij een hoog en angstig geschreeuw los barste. Hier werd iemand van het leven beroofd, zo leek het. Maar ik wist: er werd slechts gerausd om het doorgeven van zwijnengenen.

Na de bronst, die zoals gezegd tot ver in de winter kan voortduren, komt er weer rust binnen de zwijnengemeenschap. Na een draagtijd van vier maanden worden dan meestal in april-mei drie tot twaalf jongen, gemiddeld zeven, geboren.

Of we dit voorjaar een grote aanwas van wilde zwijnen gaan krijgen, valt sterk te betwijfelen. De zeugen moeten hiervoor in goede conditie de winter kunnen doorstaan en daar zit nu de crux. Wie de afgelopen tijd in het bos heeft gewandeld zal zijn opgevallen dat er dit jaar extreem weinig eikels en beukennoten zijn. Een schatting van de Vereniging Wildbeheer Veluwe zegt ons dat over de gehele Veluwe pakweg 1,6 miljoen kilo van deze bosvruchten gaan vallen, tegen een gemiddelde van 4,7 miljoen kilo. Onder de oude eik bij de Pampel heb ik na jaren van overvloed zelfs amper eikels zien liggen. Na acht voedselrijke jaren betekent dit dus schraalhans keukenmeester voor wilde zwijnen, maar ook voor veel andere dieren zoals reeën, muizen, eekhoorns, gaaien en houtduiven. Om een goede vetreserve of voedselvoorraad voor de winter aan te leggen, zijn zij net als wilde zwijnen vooral aangewezen op eikels en beukennoten.

De rijke mastjaren in combinatie met slappe winters hebben tot een fikse toename van de zwijnenpopulatie geleid, ook in het Park. Doormiddel van jaarlijks afschot wordt naar een -voor het Park aanvaardbare- voorjaarsstand van 50 wilde zwijnen gestreefd. Ondanks alle inzet van mijn collega jachtopzichters en jagers is dit vanwege overvloedige mast in combinatie met slappe winters (waardoor de zwijnen zich slecht lieten bejagen) niet gelukt. Tegelijkertijd is er tot juli 2019 een onbekend aantal wilde zwijnen via de twee wildpassages het Park binnen gekomen. 

Met behulp van jaarlijkse tellingen wordt getracht een beeld te krijgen van de stand. Deze worden in juni gehouden, aannemende dat op dat moment alle biggen geboren zijn en met de zeugen mee komen op de telplaatsen. Meer en meer bestaan er grote twijfels of deze tellingen nog een betrouwbaar beeld geven van de werkelijke stand. Dat de wilde zwijnenstand in het Park flink is toegenomen wordt niet alleen duidelijk door de aantallen zwijnen die worden gezien, maar nog veel meer door de zichtbare effecten op de vegetatie. Die mag op veel plekken gerust desastreus genoemd worden. Vegetaties van rode- en blauwe bosbes, varens en andere -soms ook zeldzame- hogere plantensoorten zijn door het gewroet van wilde zwijnen verwoest. Op plekken waar rasters de toegang voor zwijnen beletten, zoals bijvoorbeeld het raster rondom het Kröller-Müller Museum, is het verschil in vegetatie met- en zonder wilde zwijnen goed te zien.

Niet alleen de vegetatie heeft echter te leiden onder een te hoge stand aan zwartkielen. Alleseters als ze zijn, heeft een overpopulatie aan zwijnen een groot nadelig effect op onze reptielenpopulatie en bodembroeders. Meestal onzichtbaar, verdwijnen populaties overwinterende adders of eieren en jonge vogels van nachtzwaluw, beide Rode lijstsoorten, in de magen van wilde zwijnen. Ook dieren die in hun voortbestaan grotendeels afhankelijk zijn van voldoende bodemleven, zoals dassen, ondervinden grote voedselconcurrentie door wilde zwijnen.      

Eergisteren passeerde ik in de namiddag een wildweide op Hoog-Baarlo. Dit gedeelte van het Park, met een behoorlijk aandeel aan zomer- en wintereikenbestand, mag beslist tot één van de betere leefgebieden voor wilde zwijnen aangemerkt worden. Er stond een zwijnenfamilie bestaande uit twee zeugen, een overloper en vier biggen. Mijn aanwezigheid werd opgemerkt, toch gingen ze door met grazen. In alle rust bekeek ik de familie, ze waren volledig verhaard. Die ruige winterbeharing zou voor een leek wellicht hun fysieke conditie maskeren, ik zag ogenblikkelijk dat dit foute boel was. Deze dieren behoorden nu in een puike conditie te verkeren, maar niets was minder waar. De heupknobbels en ruggengraat waren, ondanks hun wintervacht, bij elk individu goed zichtbaar. Deze familie heeft het moeilijk, die gaan het in het ergste geval niet redden, daar is zelfs geen strenge winter voor nodig, bedacht ik mij. Slachtoffers als gevolg van het ontbreken van voedsel in combinatie met een te omvangrijke populatie, zien we vaker in de natuur.

Of de twee zeugen die ik eergisteren zag de komende maanden bronstig worden, is nog maar de vraag. Vast staat dat in het aanstaande voorjaar de aanwas van wilde zwijnen erg laag zal zijn. Samen met het gevoerde afschotbeleid is te hopen dat de voorjaarsstand dan weer tot rond de 50 dieren is teruggebracht. Daar is het wilde zwijn bij gebaat maar nog belangrijker: de biodiversiteit op De Hoge Veluwe.