Standpunt van Het Nationale Park De Hoge Veluwe ten aanzien van de wolf
Hoge biodiversiteit, rijke cultuurhistorische gelaagdheid
Het Nationale Park De Hoge Veluwe bestaat uit een gevarieerd landschap dat vooral gebonden is aan de arme zandgronden. De afwisseling van bos, heide, stuifzand, landgoederen en kleine landbouwenclaves zorgt al eeuwenlang voor een landschap met een hoge biodiversiteit en een rijke cultuurhistorische gelaagdheid. Dat is niet alleen van belang voor plant en dier, maar ook voor de 600.000 bezoekers die het Park jaarlijks aandoen. Door het consistente actieve beheer in de afgelopen decennia komen er in het Park vele (uiterst) zeldzame planten en dieren voor en is het Park voor enkele organismen (één van) de laatste vindplaats(en) in Nederland.
Voorbeelden zijn de heidezegge, kleine schorseneer, gelobde maanvaren, aardbeivlinder, wrattenbijter en de herfstspinner. Een groot deel van de gebieden in het Park zijn aangewezen in het kader van de Natura 2000. Er is tevens een gezonde (grof)wildpopulatie die goed zichtbaar is gebleken voor de bezoekers.
Balans tussen verschillende beheerdoelen
Om alle doelen zo goed als mogelijk te dienen is het Park continu op zoek naar een balans; balans tussen natuur en cultuur, tussen de verschillende landschappen in het Park, tussen actief ingrijpen en de natuur zijn gang laten gaan. Maar ook balans tussen recreatie en draagkracht van de natuur. Deze balans wordt op een actieve manier door het Park onderzocht en beheerd. Door een goede monitoring en doorlopend wetenschappelijk onderzoek is duidelijk geworden dat er een directe relatie is tussen het aantal grazers (in dit geval vooral edelhert, damhert en ree maar ook moeflon), bosontwikkeling, het voorkomen van kruiden en de daarbij horende insecten en het voortbestaan van waardevolle open en halfopen landschappen. Op basis van dat onderzoek is er een maximum gesteld aan het aantal grazers in het Park. Jaarlijks worden de dieren geteld en wordt bekeken hoe die aantallen zich verhouden tot andere doelen van het Park.
Actief beheer van de wildstand
Mede gebaseerd op historische data wordt er van uitgegaan dat de balans tussen de bovengenoemde doelen het best is gegarandeerd bij een voorjaarsstand (dus vóór de geboortegolf) van 180 edelherten. Dat betekent dat wanneer dit aantal de 180 overschrijdt, andere doelen onder druk komen te staan. Om dat te voorkomen heeft het Park ervoor gekozen om middels afschot actief in te grijpen.
Als er damherten het Park inkomen staat het Park voor een keuze. Het damhert opteert in min of meer hetzelfde voedselspectrum als het edelhert. Wetende dat er een maximum is gesteld van 180 edelherten, zou elk damhert dat binnenkomt, ten koste moeten gaan van een edelhert. Omdat de zichtbaarheid van de edelherten nu nog goed is, maar wetende dat die zichtbaarheid bij lagere aantallen mogelijk achteruit zou gaan, heeft het Park ervoor gekozen om geen damherten in het Park toe te staan en de zogenaamde nulstand te handhaven.
Als (vergelijkbare) grazer is er nog een populatie reeën aanwezig. Een ree is van nature een fijnproever. Vooralsnog is gebleken dat de reeënpopulatie in het Park stabiel blijft zonder jacht. De verklaring daarvoor is dat andere, meer grazende, diersoorten ervoor zorgen dat het voedselaanbod voor het ree dusdanig beperkt blijft dat er geen sprake is van een stijgende populatie en daarmee een toenemende invloed op andere doelen. De voorjaarstand is gemiddeld 150 stuks. Daarom heeft het Park ervoor gekozen om, zolang de situatie blijft zoals deze nu is, het ree niet structureel te bejagen.
Als laatste is er nog een populatie moeflons. Daarvan wordt een voorjaarsstand van 220 aangehouden. De moeflons leven anders dan het edelhert, damhert en ree vooral in de open ruimten op de droge heide, heischrale graslanden en stuifzanden. Daar zorgt de soort door begrazing voor een diversiteit in de vegetatie en houdt het een versnelde ontwikkeling daarvan tegen. Hierdoor worden de aan de schrale omstandigheden gebonden soorten behouden voor het Park. Tegelijkertijd hebben de moeflons ook effect op de bosontwikkeling in de daarvoor bestemde bossen en is juist daarom actief beheer van de kudde nodig.
Behoud en ontwikkeling van waardevolle open landschappen
Dat de diversiteit aan landschappen en halfnatuurlijke ecosystemen op De Hoge Veluwe goed is ontwikkeld blijkt uit het feit dat ongeveer 30% van de oppervlakte van het Park is aangewezen als een Europees en wettelijk beschermd habitat in het kader van de Natura 2000. Daarnaast heeft nog eens 25% de potentie om zich als zodanig te ontwikkelen. Verreweg het grootste deel daarvan is open landschap zoals heidevelden en zandverstuivingen.
Die open landschappen zijn, net als elders op de Veluwe, ontstaan door intensieve begrazing in de 15e tot en met de 19e eeuw door schaapskudden. Om die open terreinen, en de daarmee in verband staande biodiversiteit, ook na verdwijning van deze kudden open te houden, wordt op de Veluwe in zijn algemeenheid gecontroleerd maar wel natuurlijke begrazing ingezet. Waar op andere delen van de Veluwe voor dit doel van elders geïmporteerde Schotse Hooglanders en IJslandse paarden worden ingezet, kiest het Park ervoor om dit zo veel als mogelijk met behulp van grofwild te doen. Zo kan het Park waardevolle open landschappen in stand houden op een zo natuurlijk mogelijke manier, die bovendien ook bezoekers een unieke ervaring oplevert. Dat alles kan niet worden bereikt door de natuur volledig zijn gang te laten gaan, in tegendeel: zowel wetenschappelijk onderzoek als decennialange ervaringskennis maakt duidelijk dat voor een optimale biodiversiteit en een rijk gevarieerd landschap actief beheer van (grof)wildpopulaties én vegetaties nodig is. Dit wordt nog versterkt door de huidige stikstofdepositie, die het versneld dichtgroeien van het landschap met grove den en berk tot gevolg heeft en alleen daarom al tot actief ingrijpen noodzaakt.
De moeflon als beheerder van het open heidelandschap
Waar in het verleden schaapskudden de Veluwe domineerden en de heide in stand hielden, zijn het op De Hoge Veluwe de moeflons die deze taak op zich hebben genomen. Hoewel het echtpaar Kröller-Müller de moeflon begin 20e eeuw in eerste instantie vooral als jachttrofee heeft uitgezet, heeft die soort zich inmiddels onderscheiden als een uitmuntende begrazer van heide en dichtgegroeide stuifzandvlakten. Bovendien eet de moeflon, anders dan Schotse Hooglanders en IJslandse paarden, ook veel jonge grove dennen, waardoor het een belangrijke bijdrage levert aan behoud en beheer van steeds zeldzamer wordende open landschappen op de Veluwe en de daarmee verbonden biodiversiteit. Ze doen dit bovendien op een natuurlijke en onopvallende wijze en zorgen nooit voor persoonlijke ongelukken met bezoekers, zoals bij andere grote grazers in natuurterreinen nog regelmatig gebeurt. In tegendeel: bezoekers ervaren het waarnemen van kuddes moeflons in de weidse open landschappen van het Park als een unieke ervaring.
Soorten als edelhert, damhert en ree kunnen, kijkend naar hun dieet, de taak van de moeflon niet op zich nemen. Om die reden ziet het Park ook in de toekomst een belangrijke rol weggelegd voor de moeflon, ondanks het feit dat deze soort van oorsprong niet inheems is. Wel dient te worden benadrukt dat de moeflon zich al meer dan honderd jaar zelfstandig heeft kunnen handhaven in het relatief voedselarme Veluwse milieu van het Park, hetgeen voor het Park voldoende reden is om ervoor te ijveren dat de status van de moeflon wordt gewijzigd van exoot naar inheems.
De rol van de wolf
De laatste jaren heeft de wolf een enorme opmars gemaakt. De Nederlandse wolvenpopulatie komt vanuit het oosten van Europa via Duitsland. Inmiddels heeft de wolf zich ook op de Veluwe gevestigd. De wolf is van nature een bijzonder schuw dier dat contact met de mens zoveel mogelijk probeert te vermijden. Het gedrag van de verschillende wolven die tot dusverre in Nederland zijn gezien wijkt daar soms sterk vanaf. Waar in normale omstandigheden het aantal ‘spontane’ ontmoetingen tussen mens en wolf zeer beperkt zijn, lopen ze in Nederland herhaaldelijk langs wegen en door straten, met soms aanzienlijke schades voor bijvoorbeeld schapenhouders tot gevolg. Verschillende elementen dragen bij aan dit niet-natuurlijke gedrag: (1) voor het eerst in de geschiedenis van de mens wordt de wolf niet bejaagd, waardoor hij zijn aangeboren vrees voor de mens verliest; (2) voor het eerst komt de wolf voor in zeer dicht bewoonde gebieden, waardoor de kans dat wolven en mensen met elkaar interageren exponentieel toeneemt; en (3) de wolf komt steeds vaker in contact met (verwilderde) honden, waardoor deze soorten zich met elkaar kruisen met een minder natuurlijk en minder schuw gedrag als gevolg. Daarom is het nog maar de vraag of we de komst van de wolf in ons land wel als een overwinning van een meer natuurlijk ecosysteem dienen te beschouwen. Nederland is al vele eeuwen lang een uitzonderlijk dicht bevolkt en gecultiveerd land waarin natuur en mens dientengevolge zo goed mogelijk samen dienen te gaan. Heel vaak is het daarbij niet realistisch en wenselijk om de natuur volledig zijn eigen gang te laten gaan. Ook hier levert een goed gereguleerde balans de beste resultaten op, zowel voor de natuur als voor de mens.
De wolf wordt gezien als toppredator, dat wil zeggen dat die soort aan de top van de voedselpiramide staat. Hij jaagt in natuurlijke omstandigheden voornamelijk op zieke, zwakke en oude grote hoefdieren waaronder edelherten, reeën, wilde zwijnen en moeflons. Zijn voorkeur is per regio verschillend. In minder natuurlijke omstandigheden zoals in Nederland het geval is, zal een wolf zich in eerste instantie te goed doen aan gedomesticeerde en gehouden soorten als schapen en kalveren. In het wild is in elk geval al gebleken, dat daar waar een wolf verschijnt de moeflon verdwijnt, en daarmee waarschijnlijk ook de open landschappen die deze soort beheert. Op zich juicht het Park een completer systeem toe, maar wat voor gevolgen heeft dat? Mag dat ook direct en indirect ten koste gaan van soorten die hun functie bewezen hebben en op de internationale rode lijst voorkomen als zijnde kwetsbaar en beschermd?
Gevolgen van de komst van de wolf
Het natuurbehoud in de Europese Unie in het algemeen, en in Nederland in het bijzonder, richt zich sterk op kansen voor een breed spectrum aan habitats en soorten. Soms komen deze habitats voor omwille van natuurlijke omstandigheden. Veel van de Nederlandse biodiversiteit is evenwel gelinkt aan menselijke ingrepen. Een mooi voorbeeld daarvan is heide die zonder begrazing snel tot bos zou uitgroeien. De Hoge Veluwe wil ook de kans geven aan andere habitats, met name aan de in het kader van Natura 2000 zo belangrijke open heide- en stuifzandlandschappen. Het is mede daarom dat natuurorganisaties vele honderden vrijwilligers inzetten voor het uitvoeren van beheerwerkzaamheden, dit omdat we de natuurlijke ontwikkeling naar een climaxvegetatie proberen te vermijden. Alleen zo kunnen vele honderden zeldzame soorten in Nederland gered worden van uitsterven. Daarbij worden dagelijks keuzes gemaakt die de ene soort ten goede komen, maar de verspreiding van andere soorten dan weer tegengaan. De keuze om al dan niet de wolf een plaats te geven in een landschap of natuurterrein is daardoor volledig vergelijkbaar met de keuze om landschappen al dan niet te laten begrazen.
In Rusland en Polen is een bekende uitspraak: ‘Waar de wolf verschijnt, groeit het bos’. Dat is gegeven de voedselvoorkeur van de wolf ook geen wonder. Waar edelherten en reeën door de wolf worden opgegeten, krijgen loofbomen weer de kans om te groeien, wat op termijn een diverser bos zal gaan betekenen. In de praktijk blijkt de wolf echter als eerste het gemunt te hebben op gemakkelijker te bejagen prooien als schapen en moeflons. Daarbij is algemeen bekend dat een wolf veelal meer dieren doodt dan hij op kan eten: een somber vooruitzicht. Wanneer op De Hoge Veluwe bijvoorbeeld de moeflons als eerste ten prooi zullen gaan vallen aan de wolf, zullen ook de door deze moeflons beheerde open ruimten sneller dicht gaan groeien, hetgeen betekent dat de open heideen stuifzandgebieden, met alle daarbij horende soorten, verder onder druk zullen komen te staan. Tevens zou het verdwijnen van de moeflon het einde betekenen van een iconische soort voor het Park en ook van de bijzondere cultuurhistorische erfenis die het echtpaar Kröller-Müller met de introductie van deze diersoort heeft nagelaten.
Na het opheffen van de mogelijkheid om te struinen (de paden verlaten) door het publiek heeft het grofwild (vooral edelhert) zich meer over het Park verspreid, hetgeen de kans op een treffen heeft verhoogd. Een ander positief gevolg van het struinverbod is dat vooral de edelherten weer in meer ‘natuurlijke’ roedelgrootten zijn gaan leven. Echter, als wolven hun intrede doen, zijn edelherten geneigd om meer samen te kruipen. Dat betekent dat bij de komst van een wolf in het Park er weer grotere roedels zullen ontstaan wat de trefkans voor het publiek minder groot maakt, de druk op het bos lokaal toe zal nemen en het beheer van de soort zal bemoeilijken. Tevens zullen deze edelherten zich nerveuzer gaan gedragen, immers de aanwezigheid van wolven veroorzaakt stress.
De noodzaak tot beheer(sing) van de wolf
Voorstanders zeggen dat de terugkomst van de wolf in een natuurlijk proces past waarin deze soort zijn aloude positie in de top van de voedselketen opnieuw gaat innemen. Het Park gelooft daar niet in, wetende dat elke vierkante meter in ons land – ook op de Veluwe - ooit door de mens is beïnvloed en ook in de toekomst beïnvloed zal gaan worden. Van een natuurlijk ecosysteem zal dan ook nooit sprake zijn. Dat is in gebieden als de Amsterdamse waterleidingduinen, de Oostvaardersplassen en Deelerwoud 3 inmiddels ruimschoots bewezen. Daarnaast moet men zich realiseren dat Nederland één van de dichtst bevolkte delta’s ter wereld is, doorsneden door (snel)wegen en spoorlijnen rond naar elkaar toegroeiende dorpen en steden. De soorten die zich het makkelijkst aan de mens aan kunnen passen, daar is de wolf één van, die hebben het het makkelijkst. De soorten die daar moeite mee hebben zullen verdwijnen. Alleen al vanuit dat oogpunt is een continue sturing van het systeem nodig.
Het terreinbeheer van Het Nationale Park De Hoge Veluwe is gericht op het duurzaam samengaan van een hoge biodiversiteit, een gevarieerd landschap en een rijk gelaagd cultuurhistorisch erfgoed. Deze doelen vragen om actief beheer van natuur en landschap en het ontwikkelen van een zo goed mogelijke balans tussen natuurlijke ontwikkeling en menselijk ingrijpen. Hoewel het Park geen bezwaren heeft tegen de komst van de wolf naar Nederland, dient het in haar ogen mogelijk te zijn om ook voor deze soort een gecontroleerd beheer te voeren. Waar de komst van de wolf onnodig grote schade aanricht aan een soort dat uiterst waardevolle open landschappen beheert, dient het ook mogelijk te zijn om de wolf tijdelijk of langdurig te weren. Alleen zo kan de noodzakelijke balans tussen mens en natuur en de rijke biodiversiteit, landschappelijke variatie en cultuurhistorische gelaagdheid van Het Nationale Park De Hoge Veluwe duurzaam in stand worden gehouden.
Als laatste ontbreekt de koppeling met de Natura 2000-doelen in het provinciale wolvenplan, welke niet met het Park is gecommuniceerd. Dat kan vervelende gevolgen krijgen voor de flora en fauna, maar ook in juridische zin ingeval het bereiken van de Natura 2000 doelen niet mogelijk blijkt.
Hoenderloo, 1 maart 2019